dinsdag 13 november 2007

Heiligenverering in de islam

Door Arnold Verplancke

Het kan eigenlijk helemaal niet.

Heiligen vereren. Tot hen bidden. Met verzoeken komen, smeken voor van alles en nog wat.
De islam is een strikt monotheïstische godsdienst. Alleen tot God mag je bidden. Nee, moet je bidden, vijf keer per dag. Met het gezicht naar Mekka, de Arabische plaats waar God zich aan de profeet Mohammed heeft geopenbaard in de vorm van de heilige koran.
Maar toch gebeurt het volop, heiligen vereren, smeken en jammeren bij hun stoffelijke resten.

Dat is één van de opmerkelijkste ontdekkingen tijdens een reis in Syrië. De verering van heiligen en hun relikwieën door moslims van velerlei snit. Het hooghouden van allerlei legendes en min of meer historische verhalen met een hoog wondergehalte. Kortom het blijkt een ontdekkingstocht door een fantastisch en veelkleurig volksgeloof, waarbij de volksdevotie soms het strikte geloof lijkt te overspoelen.

Even naar de kern. Een moslim gelooft in één God, die één eenheid is. Die kan geen zoon hebben, geen moeder (of vader). God is de schepper en aan hem is de mens onderworpen. Tot hem dient gebeden te worden. Tot niets of niemand anders. Het aanbidden van andere goden of het geloof in meer goden is ongeveer het slechtste dat een mens kan doen. Let wel: ook de profeet Mohammed, de laatste van alle profeten, is een gewoon mens. Hij dient niet aanbeden te worden, evenmin natuurlijk als Isa (Jezus), Ibrahiem (Abraham) of Jahja (Johannes de doper) om maar een paar andere profeten te noemen.

Dat mag dan zo zijn, maar de praktijk ziet er anders uit, niet in één moskee, maar in veel Syrische. Toegegeven, het meest kleurrijk en luidruchtig gaat het toe bij de sji'ieten, maar ook onder de soennieten komt de nodige volksdevotie voor. Sji'ieten vormen met hun 15% van de 1,3 miljard moslims de belangrijkste minderheidsstroming. De hoofdstroom bestaat uit soennieten. Maar in landen als Iran en Irak behoren de meesten tot de sji'ieten.

Sji'ieten lijken in Syrië het meest aan heiligenverering en bedevaarten te doen. Wat dat betreft lijken ze een beetje de roomsen van de islam. Zoals in een nog niet zo ver verleden bussen vol vrome Brabantse plattelanders naar plaatsen Banneux, Beauraing en Lourdes trokken op bedevaart, zo reizen nu bussen vol simpele gelovigen van het Iraanse of Iraakse platteland naar heiligdommen in Syrië. Hun verweerde koppen en eeltige handen verraden een leven vol harde arbeid. De bijna geheel in het zwart gehulde vrouwen hebben een minstens even zwaar leven achter de rug. Een bedevaart naar 'hun heiligen' vormt een hoogtepunt in hun leven.

Wie of wat bezoeken ze in Syrië? Even een klein beetje geschiedenis. Mohammed (570-632) werd als (wereldlijk en geestelijk) leider van de islam opgevolgd door achtereenvolgens vier kaliefen. De vierde kalief was zijn schoonzoon Ali. Maar hij ondervond felle tegenstand van de Omajjaden, clangenoten van de derde kalief. Het kwam zelfs tot een oorlog.

Weliswaar werd die door bemiddeling tijdelijk beëindigd, maar daarmee was de strijd om de opvolging niet beslecht. Toen Ali bovendien werd vermoord in 661, grepen de Omajjaden de macht. Dit tot grote woede van de aanhangers van Ali (sji'a Ali), ofwel de sji'ieten, die hun eigen weg gingen. Ook de zoon van Ali, Hussein, sneuvelde in een veldslag tegen de Omajjaden, bij het Iraakse Kerbela (680).

Hussein en 16 martelaren

De overwinnaars van die veldslag zouden Hussein en zestien van zijn vrienden hebben onthoofd en de hoofden gestoken op speren, hebben meegenomen via Aleppo in Syrië, naar Damascus, dat zij inmiddels als hoofdstand hadden verkozen.

Het zijn deze Hussein en zestien martelaren van Kerbela die hoog op de lijst staan van de sji'ietische bedevaartgangers, maar evenzeer alle familieleden van Ali en Hussein. Op de twee foto's hier boven is de kamer te zien met het praalgraf van de zestien martelaren. Groepen Iraanse bedevaartgangers lopen tegen de klok rond de goudgetraliede glazen tombe waarin op een soort sarcofaag zestien groenomhulde bollen te zien zijn. Aangevoerd door een man met megafoon slaan de mannelijke sji’ieten zich hard op de borst, om mee te lijden met de martelaren. Mannen en vrouwen prevelen gebeden, zingen, huilen, de vrouwen soms met luid gekrijs. De gouden tralies worden aangeraakt, gekust, schoongewreven. Zo zal het ook toegaan bij andere sji’ietische heiligdommen.

Op dezelfde begraafplaats Bab Assaghir in Damascus zijn nog veel meer graven te vinden die alle eerbied verdienen. Bijvoorbeeld van Zainab Soghra (bijgenaamd Omme Kulthom), de dochter van ‘imam’ Ali. Haar praalgraf prijkt op de foto hier boven. En dat van Sakina, de dochter van Hussein, hier onder. Ook deze trekken grote groepen luid rouwende sji’ieten. Vrouwen én mannen kussen de gouden tralies. Briefjes worden tussen er tussen gestopt. Munten en bankbiljetten door de spleten gefrommeld.

Vreemd, iets verderop liggen twee echtgenotes van Mohammed begraven, van de profeet zelf dus. Daar heerst alle rust. Twee vrij simpele sobere schrijnen, zonder de opsmuk van de bloedverwanten van Ali. Geen goud blinkt er. En toch gaat het om Umm Salama en Umm Habiba, twee echtgenotes van de profeet zelf.

Het doet me denken aan wat een (soennitische) chauffeur in Jordanië zal zeggen, dat de sji’ieten geen goede moslims zijn omdat ze eigenlijk vinden dat Allah zich heeft vergist. Dat hij de koran naar Ali had moeten sturen in plaats van Mohammed. Natuurlijk klopt zijn verhaal niet. Het is alsof een protestant beweert dat katholieken Maria hoger aanslaan dan haar zoon.

Op deze foto is trouwens nog een fraai staaltje heiligenverering te zien. Het gaat om een praalgraf in de Al Hussein moskee in Aleppo. Daarin ligt de steen waarop het hoofd van Hussein zou hebben gerust tijdens de tussenstop van Kerbela naar Damascus. Het verhaal wil dat een (christelijke) monnik in Aleppo de mannen zag aankomen met op hun speer het hoofd van Hussein. Het hoofd straalde een helder licht uit. De monnik vroeg of ze het hoofd op een steen wilden zetten en beloofde dat hij het die nacht zou bewaken. Dat deed hij al biddend. Toen de krijgslieden de andere dag met het hoofd vertrokken, bleef de steen roodgekleurd van het bloed achter. Het geldt nu als relikwie en de steen ligt in een glimmend praalgraf.

Een eindje verderop in Aleppo is een gebedshuis te vinden, waar het stoffelijk overschot van een doodgeboren zoontje van Hussein wordt bewaard en vereerd.

Husseins hoofd in Damascus?

De meeste eerbied verdient voor de sji’ieten natuurlijk de schrijn in het prachtige praalgraf van de Omajjadenmoskee in Damascus, waar het hoofd van Hussein zijn laatste rustplaats zou hebben gevonden (foto hier onder). Talloze ontroerde gelovigen blijven naar die kant van de moskee komen om het graf aan te raken, gebeden te prevelen en te rouwen en ook om zich op de foto te laten vereeuwigen met dit graf. Klagend zingende mannen slaan zich op de borst, terwijl jongeren poseren voor mobieltjes.



Maar ligt Husseins hoofd daar wel? Een man die wij spreken meent van niet. Het hoofd is al lang weer teruggebracht naar Kerbela in Irak, stelt hij. Als we achter deze mededeling enig chauvinisme vermoeden, blijkt dat te kloppen. Hij komt zelf uit Irak met zijn gezin. Met geïnteresseerde Westerlingen praat hij onbelemmerd. Alleen geen goed woord over de politiek van Bush. De oorlog in Irak heeft hem zijn huis gekost.

Hier boven is het graf te zien van Saida Zeinab, een zus van Hussein, die door de Omajjaden als gevangene werd meegevoerd naar Damascus. De naar haar genoemde moskee in het zuidoosten van Damascus is van een indrukwekkende pracht en praal. Natuurlijk is er een apart vrouwengedeelte, met een aparte ingang, voor volledig bedekte. Van hun lichaam mogen slechts gezicht en handen onbedekt blijven. De waarschuwing in de uitgebreide reisgids dat niet-moslims niet bij de schrijn zelf mogen komen, blijkt wel voor vrouwen te gelden, niet voor mannen.

Haar en tand van profeet
Maar zoals gezegd, niet alleen sji’ieten doen aan heiligenverering. In de grote Omajjadenmoskee van Aleppo staat een praalgraf voor Zakarijja (foto boven), bij christenen bekend als Zacharias, de vader van Johannes de doper. En vóór de beklede sarcofaag met het stoffelijk overschot van Zacharias, pronkt een klein glazen kistje. De inhoud? Twee haren en een tand van de profeet Mohammed. Het is maar goed dat hij het zelf allemaal niet ziet.


Terug naar Damascus, naar de grote en rijk versierde Omajjadenmoskee (foto boven). Daar is niet alleen de voor sji’ieten zo belangrijke schrijn van Hussein te vinden, maar ook die van Jahja (Johannes de doper). Hij is geen specifiek sji’ietische heilige, maar geldt voor alle moslims als profeet. De koran noemt hem immers zo. Zijn afgehakte hoofd zou als relikwie zijn gebruikt bij de stichting van de naar hem genoemde kerk in de eerste eeuwen van onze jaartelling. Toen de moslims begin achtste eeuw met de bouw van de moskee begonnen, ontdekten ze in een crypte het hoofd dat ze vervolgens zelf met groot respect zouden hebben bewaard.

In de zuidelijke stad Bosra, vlakbij de Jordaanse grens staat het imposante amfitheater van de Romeinen. Maar in het oude stadje zijn ook onder meer het restant van een basiliekje en een oude moskee te vinden. De ruïne van het kerkje wordt bewaard om de christelijke priester Bahira te eren, die als eerste in de jeugdige Mohammed een toekomstige profeet zou hebben gezien. De verhalen die de ronde doen over dit gebeuren variëren een beetje. In het ene verhaal ontmoet hij Mohammed. In het andere zegt hij tegen diens vader dat hij in zijn gezelschap iemand heeft die later een groot profeet zal blijken. De priester weet zelfs te vertellen dat de jongen een moedervlek heeft op de schouder. Dat klopt natuurlijk.

Maar het verhaal over de kleine donkere Mabrak moskee spant de kroon. Daar zijn (foto onder) de afdrukken bewaard van de knieën van een kameel (!). Het zouden de knieën van Mohammeds kameel zijn geweest. Volgens een andere lezing de knieën van de kameel waarmee de eerste koran naar Syrië kwam.
Eer betuigen aan de afdrukken van de knieën van een kameel…. Veel gekker moet het toch niet worden.

Geen opmerkingen: